Alle chronische letsels van het onderbeen hebben een
herkenbaar gemeenschappelijk ontstaansmechanisme: de (versterkte) pronatie van
de voet. Pronatie is de beweging naar binnen, die optreedt direct na de
landing op de buitenzijde van de hak. Een geringe pronatie is normaal. Neiging
tot versterkte pronatie moet worden afgeremd. De zwakste schakel in de keten
vangt daarbij de klappen op. In dit geval de spieren, die voor het afremmen
van de pronatie nodig zijn.
Er is bij scheenbeenklachten in feite sprake van chronische (over)belasting
van een aantal spieren, waardoor in de aanhechting op het onderbeen
haarscheurtjes optreden. Een pijnlijke zwelling met plaatselijke
ontstekingsverschijnselen zijn het gevolg, waarbij rust in de acute fase een
goede remedie is. Het nadeel van (langdurige) rust is, dat de kracht van de
betrokken spieren afneemt. Voordat men de loopbelasting weer tot het oude
niveau opvoert, moet de spierkracht op een alternatieve manier worden
onderhouden of hersteld. Dat wordt nog wel eens vergeten, zodat de klachten
prompt recidiveren.
Oorzaken van scheenbeenklachten
Te veel, te vaak en te snel hardlopen of springen met name aan het begin van
het seizoen of na een blessure.
Extra baantraining, heuveltraining of sprongkrachttraining.
Lopen op harde ondergrond met loopschoenen, die onvoldoende schokdemping of
steun geven (baantraining op spikes en wedstrijdschoenen).
Onvoldoende warming-up en te weinig aandacht voor rekkingsoefeningen van de
kuitspieren.
Het ontbreken van een cooling-down en geen aandacht voor spierversterking van
kuit- en voetspieren.
Doorlopen met beginnende lichte klachten, rust nemen en dan weer meteen
volledig doortrainen.
Het vaststellen van de ernst
De klachten beginnen als spontane pijn aan de binnenzijde van het
scheenbeen na (langdurige) trainingsbelasting, welke spontaan verdwijnt na
enige uren rust (stadium 1). In een volgend stadium (2) kan de pijn tijdens de
warming-up nog verminderen om op het einde van de training heftiger terug te
komen. Vervolgens blijft de pijn tijdens en na trainingsbelasting bestaan en
verdwijnt slecht na langdurige rust (stadium 3). In het vierde stadium is ook
het prestatievermogen beperkt. Uiteindelijk verdwijnt de pijn in rust niet
meer en moet de training worden gestaakt (stadium 5).
De eerste hulp bij sportongevallen
In de acute fase bestaat de behandeling uit het gebruik van ontstekingsremmers
en ijspakkingen.
Behandelingsadvies
Rekkingsoefeningen voor de kuitspieren met gestrekte knie, maar met name ook
met gebogen knie en met de voet in eversie (de buitenrand van de voet op een
wig plaatsen).
Spierversterkende oefeningen voor kuit- en voetspieren, geleidelijk op te
voeren tot kuitenwip (met de voorvoet staand op een traptrede op en neer
bewegen) en calf raises (tenen op een plank zetten en op de tenen gaan staan
met een halter in de nek en weer rustig terug laten zakken).
Coördinatieoefeningen op oefentol en oefenplank.
In de chronische fase kan het zinvol zijn dwarse fricties toe te passen op de
pijnpunten, al dan niet met gebruik van curapuls of diadynamische stroom
(fysiotherapie).
Toepassing van een "ontlastende" tapebandage en injectie van corticosteroiden
is minder zinvol, aangezien daarmee de oorzaak niet wordt weggenomen, terwijl
de (over)belasting doorgang vindt.
Trainingsadvies
Bij het hervatten van de training is een soepele mediale voetsteun nodig. Het
kan zinvol zijn een (schokdempend) hielstuk te gebruiken, evenals een
middenvoetsteun ter correctie van klauwtenen.
In een aantal gevallen is het nodig loopschoenen aan te schaffen, die er
speciaal op zijn gemaakt om de pronatie af te remmen. Het is in ieder geval
zinvol met de oude schoenen een speciaalzaak te bezoeken.
Genezing en volledig herstel
In plaats van looptraining zullen aanvankelijk zwemmen en fietsen een goed
alternatief zijn. Meer specifiek voor de onderbenen kan worden getraind met
watertraining (aquajoggen) en steptraining. In de opbouw naar een regelmatige
en volledige loopbelasting is nog plaats voor loopscholing.
Aanvankelijk mag nog een geringe ochtendstijfheid als reactie optreden.
Uiteindelijk moet weer volledig pijnvrij kunnen worden getraind.
Oefeningen vormen de basis voor herstel.
Regelmatige sportmassage kan zinvol zijn.
Vaktechnische informatie voor (para)medici
Het is zinvol 3 hoofdtypes van chronische klachten van het scheenbeen te
onderscheiden, afhankelijk van welke structuur primair betrokken is:
Per definitie wordt onder de term shin splint verstaan de
spontaan pijnlijke postero-mediale rand van de tibia in het onderste tweederde
gedeelte op basis van een tenoperiostose van de
aanhechting van de m. flexor digitorum longus en de m. tibialis posterior
(Type IB en type II). Waarschijnlijk speelt in het distale eenderde deel de
mediale aanhechting van de m. soleus een belangrijke rol. Er bestaat echter
een geleidelijke overgang van de tenoperiostose naar het logesyndroom (type II
en III).
Deze afwijkingen worden vaak gezien bij hardlopers en springers, vooral als er
een lichte valgusvoet bestaat, die neigt tot (versterkte) pronatie. De
herhaalde excentrische piekbelasting stelt dan te hoge eisen aan de m.
tibialis posterior en het mediale gedeelte van de m. soleus, die bij de
landing het mediale lengtegewelf in stand trachten te houden. Vervolgens wordt
door die activiteit de voet in supinatie gehouden, waardoor bij de afzet de m.
flexor digitorum wordt overbelast. Het lopen op een harde ondergrond kan mede
een factor zijn, evenals het trainen op schoenen, die weinig steun geven,
zoals wedstrijdschoenen.
Peritendinitis van de m. tibialis posterior (en de m. flexor hallucis longus)
kan bij balletdansers het gevolg zijn van geforceerde exorotatie in de voet en
‘rolling’ met overbelasting van het mediale voetgewelf.
Diagnostische hulpmiddelen
Op een normale röntgenfoto worden meestal geen afwijkingen geconstateerd,
hoewel enige periostreactie op den duur zichtbaar kan zijn. Als er een botscan
wordt gemaakt, blijkt er activiteit te bestaan over de mediale tibiarand. Het
verschil met een stress-fractuur is, dat bij shin splints de activiteit over
een groter gebied is verspreid.
De juiste strategie
Om de juiste aanpak te kunnen kiezen is kennis van de functie van de diverse
spiergroepen in het onderbeen onontbeerlijk.
De diverse spiergroepen in het onderbeen liggen in aparte loges en worden door
een vrij stugge en strakke fascie omgeven. De m. gastrocnemius, de m. soleus
(beide gelegen in de oppervlakkige achterste loge) neigen tot verkorting en
hypertonie, hetgeen van invloed is op de functie van de daaronder gelegen
spieren.
De m. flexor digitorum longus, de m. tibialis posterior en de m. flexor
hallucis longus (gelegen in de diepe achterste loge) neigen tot krachtverlies
en worden bij de afwikkeling van de voet relatief zwaar belast.
Dat geldt ook voor de m. tibialis anterior, de m. extensor hallucis longus en
de m. extensor digitorum longus (gelegen in de voorste loge), die neigen tot
verkorting en hypertonie.
Tenslotte worden nog de peroneusspieren apart onderscheiden (gelegen in de
laterale loge), die neigen tot krachtverlies.
Valkuilen
Vermindering van klachten wordt vaak bereikt door vermindering van de
belasting. Langdurige rust leidt echter ook tot vermindering van spierkracht.
Hervatting van de training na een rustperiode zonder adequate krachttraining
gaat zodoende vrijwel altijd met recidiverende klachten gepaard.
In een aantal gevallen zijn de klachten meer in de voorste of in de laterale
loge gelokaliseerd. De klachten in de voorste loge berusten meestal op een
voorste logesyndroom, waarvoor een fasciotomie noodzakelijk kan zijn. Het komt
nogal eens voor, dat pas na adequate behandeling van een voorste loge de
klachten in de achterste loge op de voorgrond treden. Als de conservatieve
aanpak faalt, kan ook daarvoor een fasciotomie nodig zijn.
copyright 2001 © ed hendriks